De Graafjesbrug van Jacob Ritsema (1869-1943)

De Graafjesbrug van Jacob Ritsema (1869-1943)

De titel Graafjesbrug is een verbastering van de eigenlijke naam Graversbrug die de ophaalbrug aan het Moleneind te danken had aan de werklieden die eronder door voeren: de verveners die de plassen uitbaggerden, de gravers dus. Jacob Ritsema heeft het schilderij Graafjesbrug omstreeks 1900 geschilderd.

Ritsema raakte in Kortenhoef verzeild door de contacten die zijn vader, een bekende Haarlemse lithograaf, had met de bekende Haagse Schoolschilder Paul J.C. Gabriël. Als landschapsschilder was Gabriël tijdens een van zijn zwerftochten verliefd geworden op het drassige polderlandschap van Kortenhoef. Vanaf 1870 kwam hij er regelmatig om te schilderen. In Het Rechthuis had hij zelfs een vaste kamer waar zijn vrouw en hij konden slapen. De jonge schilder Ritsema werd door Gabriël onder zijn hoede genomen en leerde in Kortenhoef de kneepjes van het kunstschildersvak. Met een brede penseelstreek en veel gevoel voor kleur schilderde hij de sappige polders en de heldere bruggen, de weidse luchtpartijen die zich spiegelden in het water, de aardappelrooiers op het land en de zanderige dijk met de plassen als het geregend had. Ritsema had op tentoonstellingen veel succes met zijn frisse schilderijen. Het schilderij van ‘Het Regenbuitje’, werd zelfs door Koningin Emma aangekocht. Het bevindt zich nog steeds in de collectie van het Koninklijk Huis. Hij maakte nog enkele versies van hetzelfde thema, zoals hij ook met de Graversbrug deed. Succesnummers zorgden immers voor brood op de plank! Op een ander schilderij, nu in de collectie van het Haags Gemeentemuseum, heeft hij zijn leermeester uitgebeeld, zittend op een krukje onder een parasol terwijl hij ‘plein air’ (in de open lucht) het landschap aan het schilderen is.

Ritsema leerde in Kortenhoef een dochter van bakker Van den Broeck kennen. De bakkerij was gevestigd in de oude – maar nog steeds bestaande – boerderij aan de Kortenhoefsedijk 149. Dat was ook het geval met de Rotterdamse schilder August van Voorden, want de bakker had meer huwbare dochters. Zo werden Ritsema en Van Voorden zwagers. Aan het begin van de 20ste eeuw huurden ze samen met Bernard van Beek het leeg gekomen atelier van mevrouw Geesje Mesdag-van Calcar om er tentoonstellingen te houden. De schilders konden toen nog niet weten dat dit atelier twintig jaar later de eerste Nederlandse jeugdherberg ‘De Karekiet’zou worden! Ritsema ging na omzwervingen in Haarlem en Den Haag in Laren wonen en werken, in het voormalig atelier van de schilderes Wally Moes. Daar zou hij op zijn beurt weer de leermeester zijn van zijn jonge, aangetrouwde neef Barend van Voorden, de zoon van August.